Kledingindustrie
Hier kijken we naar de geschiedenis van de kledingindustrie en de ontwikkeling van de productie- en distributiesystemen die de industrie mogelijk maken.
Geschiedenis
De textiel- en kledingindustrie heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het proces van economische ontwikkeling. Wol die door arbeiders thuis gesponnen werd, brachten Groot-Brittannië en andere Europese landen in de Middeleeuwen grote rijkdommen. En het was de kledingindustrie die in de tweede helft van de 18de eeuw met uit vooral Aziatische landen geïmporteerd katoen Groot-Brittannië de industriële revolutie binnenloodste. Hoewel de kledingindustrie zich over de hele wereld gelijktijdig ontwikkelde, waren het tot 1800 vooral Aziatische “derdewereldlanden”, die aan kop gingen. Veel van de meest waardevolle geweven stoffen en textielprocessen zijn ontwikkeld in Aziatische landen.
De Europese textielindustrie was erop gebrand de strijd aan te gaan met haar Oosterse concurrenten. De industrialisatie zorgde ervoor dat veel Europese landen, waaronder Nederland, steeds meer kleding konden produceren.
Maar de rollen zouden spoedig omgedraaid zijn. In de tweede helft van de 20ste eeuw verspreidde de industrialisatie zich in een hoog tempo over de wereld, te beginnen met Azië. Tussen 1980 en 1995 is de textielproductie van Azië met 98% gestegen, terwijl de productie in Europa met 32% is gedaald. Nu wordt kleding in zeer veel verschillende (ontwikkelings)landen gemaakt, waarbij de top vier (China, Turkije, Bangladesh en India) samen verantwoordelijk zijn voor bijna 75% van de handel. Door uitbesteding naar landen met lagere lonen worden er in het Westen nog maar weinig kleren genaaid. Nederland produceert alleen nog heel bewerkelijke kleding waar veel specialistische kennis voor nodig is, zoals bruidskleding en werkkleding.
Globalisering
In de geschiedenis van de textiel- en kledingindustrie zijn er altijd verschuivingen geweest. Zo was kledingproductie tot het midden van de 18de eeuw wijd verspreid over Europa en Azië, terwijl de industriële revolutie er daarna voor zorgde dat het Westen de belangrijkste producent werd.
Maar de snelheid waarmee de kledingproductie zich vervolgens in de tweede helft van de 20ste eeuw verplaatste naar andere delen van de wereld, was ongekend.
De belangrijkste oorzaken:
- lage arbeidskosten en flexibele arbeiders
- stimuleringsregelingen voor buitenlandse bedrijven door de overheden van rivaliserende productielanden
- snelheid en lage kosten van nieuwe communicatietechnologie
- lagere transportkosten
Door deze factoren hebben kledingwinkels en -merken zich ontwikkeld tot internationale bedrijven die de minder winstgevende onderdelen van kledingproductie (zoals inkoop van materialen, naaien, verpakken) uitbesteden aan talrijke leveranciers en producenten. Dit doen ze via ingewikkelde wereldwijde productieketens.
Terwijl aan de top van de keten het marktaandeel zich steeds meer concentreert in de handen van enkele grote winkels en merken, heeft er onderin een enorme groei plaatsgevonden van het aantal landen en producenten dat aan deze bedrijven kunnen leveren. Door deze ongelijkheid hebben kledingretailers en -merken veel inkoopmacht, die ze gebruiken om steeds lagere prijzen en levertijden te eisen. De gevolgen die deze eisen hebben voor producenten worden vooral afgewenteld op de kledingarbeiders, in de vorm van lagere lonen, langere werkdagen en slechtere arbeidsomstandigheden. Tot nu toe heeft het huidige globaliseringsmodel in de kledingindustrie gefaald in het verbeteren van de situatie van arbeiders.
China is de belangrijkste kledingleverancier voor Europese winkels, gevolgd door Turkije, Bangladesh en India. Een groot aantal ontwikkelingslanden is sterk afhankelijk van de export van textiel- en kledingproducten, waaronder enkele van de armste landen ter wereld. In sommige landen is het aandeel van textiel- en kledingproducten in de totale uitvoer van industrieproducten enorm groot:
Haiti – 85.2%
Bangladesh – 76.6%
Cambodja – 70,4%
Lesotho – 64,1%
Macao China - 63,0%
Big Business
Wereldwijd wordt er jaarlijks rond de $ 1 biljoen aan kleren uitgegeven, waarvan ongeveer een derde binnen de EU, een derde in Noord-Amerika en een kwart in Azië. De totale invoer van kleding in Nederland is volgens het CBS in 2010 ten opzichte van 2009 met ruim 10,7% gestegen tot € 7,6 miljard. Een Nederlander geeft volgens het CBS per jaar € 722 uit aan kleding, met z'n allen € 12,3 miljard! Het meeste geld geven we uit in kledingwinkels. Warenhuizen staan op de tweede plek. Het aantal internetaankopen van kleding groeit snel: volgens een onderzoek door ABN AMRO verdrievoudigde de online besteding in 5 jaar: van 1,5% in 2006 tot 5% in 2011: € 630 miljoen in totaal.
- In 2005 verdienden grote bedrijven $ 13,000 per arbeider. Dat is in totaal $ 32 miljard.
- De kledingmarkt wordt gedomineerd door een steeds kleiner aantal grote bedrijven. Deze ondernemingen houden zich vooral bezig met verkoop, het meest winstgevende onderdeel van de kledingindustrie, terwijl de productie wordt uitbesteed aan landen over de hele wereld.
- Grote kledingbedrijven geven 25 keer zoveel uit aan adverteren dan aan lonen voor de arbeiders.
- De winkelprijzen van kleding worden steeds lager – bij H&M koop je al een jurkje die zo van de catwalk afkomt voor maar € 9.95 en Zeeman verkoopt spijkerbroeken voor € 6.99. Tegelijkertijd maken bedrijven steeds meer winst; zo verdiende Nike in het eerste kwartaal van 2012 7% meer winst dan het jaar ervoor: $560 miljoen.
Productieketen
Door het huidige model van wereldwijde productie wordt kleding in een ander deel van de wereld gemaakt dan waar het uiteindelijk over de toonbank gaat. De kleding vindt zijn weg binnen een ingewikkeld netwerk van agenten, onderaannemers en leveranciers. Dit onderdeel van de industrie is zo versplinterd dat zelfs de bedrijven die opdracht geven tot de kledingproductie niet altijd precies weten waar en onder welke omstandigheden hun kleren gemaakt worden.
De productie van kleding wordt meestal uitbesteed aan een inkoopbedrijf of fabriek, en vervolgens weer uitbesteed aan een andere fabriek. Dit leidt tot een brede productiebasis, vele leveranciers en kledingproductie door thuiswerkers die per stuk betaald worden en geen enkele arbeidsrechten hebben. Zo’n structuur maakt het erg lastig om het productieproces te controleren, toe te zien op naleving van arbeidsstandaarden of op de hoogte te raken van dagelijkse arbeidspraktijken. Het is daardoor erg gemakkelijk voor bedrijven om hun verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden af te schuiven.